Het Historisch Fonds van de Openbare Bibliotheek Brugge bewaart onder signatuur B121 een boekje van 57 bladzijden in 12° getiteld Kind-baerenden man, en gedrukt in 1732 door de Brugse meester-drukker Jacobus Beernaerts. De auteur is Philippus Jongerijcx, afkomstig uit Duinkerke, pastoor te Koolkerke bij Brugge (1693-1700) en voorheen (1664-1693) te Vladslo bij Diksmuide. Het gaat om een exemplaar van de twaalfde uitgave – de eerste verscheen in 1698 – waer by van achter gevoecht is eenighe vermaekelycke liedekens (p.20-57). De fascinerende historie over een man die een kind baart, de vlotte, volkse schrijfstijl en de toegevoegde liedjes verklaren de populariteit van dit werkje.
Kind-baerenden man speelt zich af in Vladslo in 1352. Het is het moraliserende verhaal in dichtvorm over ene Lodewijk Rosseel, die “al te veel hield van zyn keel en al te luttel van zyn vrouw”, meer in de herberg zat dan thuis, en meer geld uitgaf aan drinken en dobbelen dan aan eten voor zijn gezin. Op een dag zoekt zijn vrouw Elizabeth hem in barensnood op in de kroeg. Hij weigert met haar mee te gaan, spot met haar volgens hem geveinsde barenspijn en wenst zelfs dat, als het allemaal zo erg is, hij zelf die pijn zou mogen voelen. Een maand later sterft de vrouw. Kort daarna wordt Rosseel ziek en hij merkt dat zijn rechterdij steeds dikker wordt. In angst en pijn betreurt hij zijn gedrag, en zweert het herbergbezoek af. Na de gestelde tijd wordt uit zijn dij “enen knaepelyken sone” gesneden, die 15 dagen blijft leven en ondertussen “Hansken” gedoopt wordt. Bij zijn overlijden in 1354 wordt Lodewijk Rosseel naast Hansken voor de kerk te Vladslo begraven.
De kern van het verhaal is historisch. De feiten stonden zeker in 1620 genoteerd in het kerkregister van Vladslo, wellicht op basis van een reeds bestaand document. Het kerkarchief van Koekelare bewaart een eensluidende kopie. Het betreft Loonis Rosseel (+17.06.1354), zijn vrouw Elizabeth met wie het echt niet boterde, en de in 1352 “uit zijn dij” geboren Loonis of Loonken. Rosseel aanzag het “schijnkind” als een straffe Gods, een visie die gretig door de Vladslonaren werd opgepikt en de legende was geboren. Zij werd aangedikt tot de proporties van een mirakel, waarbij zelfs de namen in de loop der eeuwen veranderden. Tot lafenis van zijn zonden schonk Loonis Rosseel een stuk grond met eeuwige fondatie aan de kerk van Vladslo. Na zijn dood op 17 juni 1354 werd hij naast zijn vrouw in de kerk begraven. De gebeurtenissen worden door verschillende auteurs naar waarheid vermeld, o.a. door de jezuïet Heribertus Rosweydus in zijn Generale Kerckelijke Historie, II, p. 157 (1622), en in de Flandria Illustrata, deel III, van Antonius Sanderus (1641) en in de Nederlandse vertaling ervan uit 1732.
De legende werd ontraadseld door Dr. Karel de Gheldere, die zich rond 1900 in de materie vastbeet (1). Hij komt tot de conclusie dat de “knaepelyken sone”, geboren uit de dij van Loonis Rosseel, geen baby of zelfs geen (onvolgroeide) foetus was of kon zijn. Het gaat, zo stelt hij na wetenschappelijk onderzoek van de feiten, de legende en gelijkaardige fenomenen, om een eeneiige tweeling (“uniovulaire zwangerschap”) waarvan één van de embryo’s zich in een zeer vroeg stadium innestelt in de andere, daar onvolgroeid afsterft, en bij de geboorte van de levensvatbare andere helft van de tweeling, in het lichaam daarvan aanwezig blijft en er in sommige gevallen door afgestoten wordt.
Niet zonder sarcasme wijst De Gheldere op de “theologanten” die zich de hersenen pijnigden over de vraag of Loonken Rosseel “besmet was met de erfzonde” (neen), en of hij gedoopt moest worden (ja) om gerust te kunnen zijn over zijn lot in het hiernamaals…
In Biekorf jrg. 106 (2006), p. 5-18, doet L. Van Acker waarheid en gespinsel nog eens uitvoerig uit de doeken.
(1) Dr. Karel de Gheldere, Eene zonderlinge legende, in : Verslagen en mededeelingen der Koninklijke Vlaamsche Academie voor Taal- en Letterkunde, jrg. 1907. – Gent : A. Siffer, 1907, p. 23-95