Doctoraatsonderzoek handschriften Ten Duinen ca. 1200

Ms. 105 f. 022r - detail

Ms. 105 f. 022r – detail

De historische collecties van de Openbare Bibliotheek van Brugge bevatten een interessante schakel uit het rijke middeleeuwse verleden van West-Vlaanderen: honderden manuscripten die ooit toebehoorden aan Ten Duinen (°1138 in Koksijde), een belangrijke cisterciënzerabdij, en haar dochterstichting Ter Doest (°1175 in Lissewege).

 

[Original English text below.]

De voorbije twee jaar heb ik veel tijd doorgebracht met de middeleeuwse boeken van Ten Duinen. Ik ben een Canadese boekhistorica werkzaam in Nederland als lid van Erik Kwakkels project ‘Turning Over a New Leaf: Manuscript Innovation in the Twelfth Century Renaissance’ aan de Universiteit Leiden. Mijn doctoraatsonderzoek spitst zich toe op boeken die verzameld of gemaakt werden door de monniken van Ten Duinen in de eerste eeuw na de stichting (ca. 1140 – ca. 1240). Verschillende aspecten van deze collectie zijn al bestudeerd, bijvoorbeeld de vroege banden, maar er is nog veel stof voor onderzoek. Bijvoorbeeld: hoe werkten de monniken samen om hun boeken te maken? Hoe kan een onderzoeker dit bestuderen?

Er zijn meerdere lagen met informatie die in beschouwing moeten genomen worden. Ten eerste vertellen bepaalde kenmerken van een manuscript waar het boek gemaakt is. Ten tweede zijn er kenmerken die aantonen in welke periode een kopiist een opleiding genoten heeft. Ten derde zijn er kenmerken die uniek zijn voor elke kopiist en die het mogelijk maken om zijn hand te onderscheiden van die van de monniken waarmee hij samenwerkte. Wanneer een groot pakket gegevens als geheel geanalyseerd wordt, kan een duidelijker beeld naar voren komen uit de nevel rond middeleeuwse scriptoria.

De meest voor de hand liggende aanwijzingen die duidelijk maken of een boek in Ten Duinen gemaakt is, zitten in het algemene uitzicht van de folio, het uitzicht en aanvoelen van het perkament, de voorbereiding van de folio voor het schrijven, de decoratie, zeldzame eigentijdse colofons, en originele bindingen en banden. Aan de hand van (een combinatie van) deze aanwijzingen onderscheid ik de manuscripten afkomstig uit Ten Duinen van de manuscripten die elders verworven werden.

[Lees dit bericht op onze WordPress Blog om alle afbeeldingen te kunnen zien.]

Links pp los van elkaar geschreven (Ms. 19, ca. 1175) en rechts aan elkaar geschreven (Ms. 33, ca. 1200)

Links pp los van elkaar geschreven (Ms. 19, ca. 1175) en rechts aan elkaar geschreven (Ms. 33, ca. 1200)

Daarna bekijk ik specifieke lettervormen die aantonen in welke periode de kopiist opgeleid is, bijvoorbeeld de dubbele p, zoals in het vaak voorkomende Latijnse woord quippe (“immers, want, namelijk”). Wanneer de letters los van elkaar staan, is dit een teken dat de kopiist waarschijnlijk in een vroegere periode werkte dan wanneer de letters elkaar “kussen” of “bijten” (zie E. Kwakkel, “Biting, Kissing and the Treatment of Feet” in Turning Over a New Leaf: Change and Development in the Medieval Book, Leiden: Leiden University Press, 2012). Op basis van de vorm van verschillende letters, kan ik kopiisten in een chronologische volgorde plaatsen en toewijzen aan een specifieke “generatie”.

Ten slotte onderscheid ik verschillende kopiisten van elkaar. In de manuscripten van Ten Duinen kunnen kopiisten bijvoorbeeld vaak onderscheiden worden door de vorm van hun g of , zelfs wanneer de rest van hun schrift lijkt op dat van andere kopiisten. Ook de verluchters kunnen onderscheiden worden aan de hand van hun karakteristieke eenkleurige of tweekleurige initialen in cisterciënzerstijl. Bijgevolg is het mogelijk te bepalen hoeveel kopiisten samenwerkten, en met wie, in specifieke periodes in de boekproductie.

Om dit te verwezenlijken is een grote en goed georganiseerde hoeveelheid gegevens nodig. Mijn onderzoek gebruikt de traditionele methodes van eerdere boekhistorici, maar ik verzamel alle observeringen in een op maat gemaakte en doorzoekbare databank. Wanneer ik voor een manuscript zit, kan het op het eerste zicht een eenvoudig object lijken: een verzameling katernen die samen genaaid zijn in één band. Maar manuscripten bestaan soms uit meerdere onderdelen of eenheden. Een manuscript kan bijvoorbeeld drie samengebonden teksten bevatten, geschreven door drie verschillende kopiisten in verschillende periodes en op verschillende plaatsen. Elk van deze onderdelen wordt dan beschouwd als een ‘eenheid’. Aangezien elk manuscript uniek is, zijn er talrijke types van eenheden mogelijk! Bijgevolg onderzoek ik 75 manuscripten waarin ik bijna 175 eenheden heb onderscheiden. Bij elk van deze eenheden stel ik ongeveer honderd vragen, en de antwoorden voer ik in in mijn databank.

De samenwerking binnen een scriptorium is slecht één van de vele beelden die ik kan schetsen dankzij mijn combinatie van traditionele theorie, nieuwe bevindingen in de evolutie van het schrift, en een unieke databank. Omdat het verzamelen en analyseren van data zonder de hulp van een computer moeilijk is, en door de zeldzaamheid van collecties zoals die van de Openbare Bibliotheek Brugge – groot, intact, en met een duidelijke herkomst – , zijn kwantitatieve studies als de mijne uitzonderlijk. Ik hoop dat deze studie, die zal opgesteld worden in het Engels, anderen zal aanmoedigen om gelijkaardige methodes te gebruiken om andere centra van middeleeuwse boekproductie te bestuderen, en verdere interesse zal opwekken in Vlaamse monastieke manuscripten.

[Dit is een gastblog door Jenneka Janzen, Universiteit Leiden]

—————-

—————-

The Bruges Public Library’s Special Collections holds an exciting link to the rich medieval past of West Flanders:  hundreds of manuscripts that once belonged to Ten Duinen (est. 1138 in Koksijde), an important Cistercian abbey, and its daughter-house Ter Doest (1175 in Lissewege).

Over the past two years, I have spent many hours with the medieval books of Ten Duinen.  I am a Canadian medieval book historian working in the Netherlands as a member of Erik Kwakkel’s project ‘Turning Over a New Leaf: Manuscript Innovation in the Twelfth Century Renaissance’ at Leiden University. My doctoral dissertation focuses on books made or collected by Ten Duinen’s monks in the first century of their foundation (c. 1140-c.1240). Various aspects of this collection have been investigated – notably, their early bindings  – but much remains to be discussed. For example, how did the monks collaborate to make their books? How might a researcher determine this?

There are several layers of information to consider. First, there are certain features of a manuscript that indicate where a book was made. Secondly, there are particular things scribes do according to the era in which they were trained. Thirdly, there are certain things that are unique to each scribe; ways to identify his hand from those of the other monks he works alongside. When a large collection of data is analyzed together, the fog usually surrounding medieval scriptoria dissipates, and a clearer image begins to emerge.

Many features come together to distinguish a Ten Duinen-made book: the general aspect of the page, the look and feel of parchment, the way the page is prepared for writing, its decoration, rare contemporary colophons, and original bindings are the most obvious (and these are rarely independently conclusive). Using these, I separate manuscripts made at Ten Duinen from the books acquired from elsewhere.

Next,  I look at specific letter forms that indicate when scribes were trained. One hint is the appearance of two ps side-by-side (i.e. pp), as in the common Latin word ‘quippe’. When the letters are separate, the scribe is likely working earlier than when they are ‘kissing’ or ‘biting’ (see E. Kwakkel, “Biting, Kissing and the Treatment of Feet” in Turning Over a New Leaf: Change and Development in the Medieval Book [Leiden University Press, 2012]). Considering the appearance of many different letter forms, I can place scribes in a generally chronological order and assign them to a particular ‘generation’.

Finally, I differentiate scribes from one another. In Ten Duinen manuscripts, scribes can often be distinguished by their g or &, for example, even when their writing looks otherwise similar to that of their peers. Some scribes appear in multiple manuscripts, working alongside other identifiable scribes. Now, including the illustrator who inserted his characteristic mono- or duo-toned Cistercian-style initials, it is possible to determine about how many scribes worked together, and with whom, in particular eras of book production.

 

Determining this requires a large and organized set of data. My research includes the traditional methods of earlier book scholars, but I collect all findings in a customized, searchable database. When sitting before a manuscript, it might seem to be a singular object; gatherings of parchment, stitched together into a binding. However, manuscripts are sometimes made up of many parts, or units. A manuscript might, for example, contain three different texts, written by three different scribes, writing in different times and locations, all bound together. Each of these sections would then be considered a ‘unit’. As every manuscript is unique, many different types of units are possible! Because of this, I include 75 manuscripts in my study but have identified nearly 175 units. I ask each of these units nearly 100 questions, and record each answer in my database.

A recreation of collaboration within a scriptorium is only one of the many pictures I can paint using my combination of traditional theory, new evidence of trends in writing, and a unique database method. Because of the challenges of compiling and analyzing data without computer aid, and the rarity of collections such as that at Bruges City Library – large, intact, and with such clear provenance – quantitative studies like mine are rare. My hope is that this study, to be offered in English, encourages others to use similar methods to investigate additional centres of medieval book production, and creates further interest in Flemish monastic manuscripts.

— Jenneka PC Janzen

Plaats een reactie